De martelaren van Roermond
De Tachtigjarige Oorlog trok diepe sporen in Roermond. Een dieptepunt was 23 juli 1572. Prins Willem van Oranje veroverde de stad en liet zijn leger Roermond plunderen. Zijn vaak protestantse soldaten vielen ook de katholieke kerken en kloosters aan. Zo’n zeventien priesters en kloosterlingen werden met grof geweld vermoord in de Caroluskapel in Roermond.
Prins Willem wilde de Roermondenaren straffen toen hij en zijn leger geen toestemming kregen om de stad binnen te komen. De ‘Vader des Vaderlands’ maakte zich dus schuldig aan een oorlogsmisdaad. Na afloop schreef hij verhullend: ‘Mijn mannen hebben de burgers zo gespaard dat er hoogstens drie of vier gedood zijn. Ze hebben zich meer gericht op de vele priesters en monniken.’
De kartuizer monnik Arnoldus Havensius schreef enkele jaren later een boek over de moorden: ‘Historica relatio duodecim Martyrum Cartusianorum’. Het werd een bestseller, waarin de moorden tot in detail verteld werden. Dankzij de bekendheid van dit boek waren de martelaren van Roermond in hun tijd wereldberoemd in Europa. Ze verschenen op tientallen schilderijen.
Europese katholieken zagen hun vermoorde geloofsgenoten als martelaren. Hun beenderen werden als relieken vereerd in Roermond, en uit heel Europa kwamen mensen naar de stad toe om hen eer te bewijzen. Tegenwoordig worden ze bewaard in de Caroluskapel, de voormalige kloosterkerk waar een deel van hen de dood vond.